Op deze pagina zal ik ingaan op ‘ogenschijnlijke tegenstrijdigheden’ in de Bijbel. In een eerder bericht kan je over de aanleiding lezen.
Gezond verstand en ontmoeten
Het mag duidelijk zijn dat ik de Bijbel vertrouw. Ik ga er van uit dat als ik iets tegenstrijdigs tegenkom in de Bijbel, dat het een ‘ogenschijnlijke tegenstrijdigheid’ is. Er valt dan iets door mij te ontdekken! De Bijbel zal niet veranderen, maar mijn overtuigingen en begrip zullen groeien. Dat ik de Bijbel vertrouw is niet gebaseerd op een verklaring van één of meer tegenstrijdigheden. Mijn vertrouwen in de Bijbel is naast gezond verstand ook een geestelijke zaak. Wat bedoel ik daarmee? De Bijbel gaat niet zomaar over een thema, theorie of concept. Het gaat over het kennen van Iemand. Iemand met initiatief, creativiteit, liefde, geduld, rechtvaardigheid, kennis, etc. De Bijbel gaat over God. Iemand die zich bekend wil maken. Vaak wordt dat vergeten in het gesprek over geloven. Het wordt vaak benaderd als een theorie tegenover een andere theorie. Ik hoop dat je aanvoelt wat ik bedoel. Zie het zo. Ik heb nooit een discussie met mensen als ik over het bestaan van mijn zonen praat. Ik ken ze immers! Kortom, de Bijbel gaat meer om het leren kennen van Iemand. Van God! Van YeHoVaH. Jazeker, Hij heeft een Naam. Kortom, ga er maar van uit dat het tweerichtingsverkeer is. Hij wil gekend worden! Is het logisch dat de Schepper van hemel en aarde Zich bekend zou maken aan mensen, zijn schepsels? Ja, natuurlijk! De Bijbel is een bibliotheek van de beschreven bemoeienis van deze Schepper met Zijn mensen!
Ik kan allerlei bewijsmateriaal (gezond verstand) zoeken om te ontdekken of een bepaald persoon bestaat, maar als ik de persoon ontmoet, is alles reeds bewezen! Ja toch?! Om deze persoon vervolgens bij een ander te introduceren, kent dezelfde mogelijkheden. Ik kan je al mijn bewijsmateriaal geven, maar beter nog kan ik je uitnodigen om de persoon te ontmoeten. Sterker nog, ik kan op grond van bewijsmateriaal aantonen dat in hoge waarschijnlijkheid de persoon bestaat, maar als je er voor kiest de persoon niet te ontmoeten, blijft het theorie voor je. Ik zal de aanpak van ‘bewijsmateriaal’ desondanks natuurlijk niet schuwen in de hoop dat je God zelf zal willen leren kennen.
Het kennen van God is een geestelijke zaak. Het gaat om het kennen van Jesjoea. Ik kan Hem niet ontkennen, net zo min als dat ik een ander, mij bekend persoon, niet kan ontkennen. Jij zou deze persoon kunnen ontkennen, maar het zal echt niks veranderen aan zijn/haar bestaan. Goed, ik weet niet of ik mijn punt goed overbreng op je. Wat ik maar wil zeggen, is dat ik door de Bijbel de Schepper mag kennen. En mijn ervaring is dat de Waarheid van de Bijbel met iedere kritiek en elke wetenschappelijke ondervraging, bij eerlijk onderzoek juist steviger blijkt te staan. Bijkomend voordeel is dat ik het dus ook steeds beter aan een ander kan uitleggen. Steeds betere inzet van ratio, historie, filosofie en wetenschap om het je uit te leggen en jou uit te dagen de Bijbel zelf te gaan lezen. De vraag is of jij Hem ook wil ontmoeten door Zijn woorden te lezen en Hem zelf te ontdekken. Wees gerust! Er is geen intellectueel probleem om in de God van de Bijbel te geloven. Wetenschap, geschiedenis, filosofie en je gezond verstand zijn je vrienden. Dus alsjeblieft onderzoek de Bijbel en lees hem nu. Iedere ogenschijnlijke tegenstrijdigheid heeft haar verklaring en zal blijken geen tegenstrijdigheid te zijn of is een tegenstrijdigheid die nog geen verklaring heeft in jou of mijn gedachten. Maar door vol te houden, ontdek je meer van YeHoVaH, leer je Hem dus beter kennen. Ooit mee gemaakt dat je iets van een persoon niet begreep, tot het moment dat je beter luisterde en daarmee ontdekte dat je eigen beeld van die persoon niet juist was en dat je nu door een verbeterd beeld die persoon beter begrijpt? Heel normaal toch? De persoon in kwestie is niet veranderd, maar jij wel! En zo is het ook met God en Zijn Bijbel. We hebben allerlei beelden over Hem en allerlei ideeën over de Bijbel, maar zodra we beter luisteren, veranderen wij.
Intiem zonder ooit gezien te hebben
Nog even dit. Hoe kunnen we God kennen zonder Hem ooit gezien te hebben? Hoe kunnen we zeggen dat we een relatie hebben met God zonder Hem ooit gezien te hebben? Je zou kunnen zeggen dat het maar verbeelding is. Ja, ik denk dat we ons van alles wijs kunnen maken. Dat is waar. Maar het is ook waar dat het echt kan zijn. Ik leg dat meestal uit aan de hand van een verhaal dat ik ooit lang geleden heb gehoord. Ik weet de details niet goed, maar het gaat om het principe dat hieruit helder wordt. In deze geschiedenis was er een groep vrouwen die meedeed aan een programma om met gedetineerden te schrijven. Ik begreep uit deze anekdote dat er een intensieve briefwissel ontstond tussen een vrouw en een gedetineerde man. Ze hadden elkaar nog nooit gezien, maar na verloop van tijd werden de brieven steeds persoonlijker en leerden ze elkaar steeds beter kennen. Ze leerden elkaar zo goed kennen dat ze konden spreken van vriendschap, welke vervolgens overging in liefde en resulteerde in een huwelijk. Ze trouwden zonder elkaar ooit gezien te hebben. Niemand kan ontkennen dat deze mensen een persoonlijke relatie hebben, niemand kan ontkennen dat hier sprake is van liefde. Begrijp je wat ik hiermee zeg? En zo is het ook met de woorden in de Bijbel. Je kan God er door leren kennen en je kan er op reageren, zoals je zou reageren op iemand die je zeer dierbaar is. Ja, God Wil zich laten kennen! Wil jij Hem ook kennen? Natuurlijk zou je kunnen zeggen dat de vrouw en gedetineerde man een basis hadden om te vertrouwen dat de andere er is. Immers, de brieven zijn er, misschien was er een foto, misschien hebben anderen mensen hun bestaan op basis van zicht bevestigd. Ja, dat kan allemaal. En zo is het met God ook. Er is zo veel meer dan zicht, waardoor we weten dat God bestaat. Ik hoop dat deze website in de loop van de tijd je daar meer inzicht in mag geven door een groeiende hoeveelheid content. Maar schroom niet om in contact te komen en al je vragen te stellen! Dat kan in het park of op donderdagavonden of door simpelweg te bellen of te mailen. Wees welkom!
Maar nu! Nu gaan we kijken naar een aantal zogenaamde ’tegenstrijdigheden’. Allemaal met het doel je te bewegen zelf die Bijbel te gaan lezen. Geloof mij niet. Ontdek het zelf!
Deze zogenaamde tegenstrijdigheden zijn mij aangedragen via een website. Ik kies ervoor om de website niet te delen. Ik vind het namelijk een kwalijke zaak dat er zoveel onzin verkondigd wordt. Vergeet niet dat veel mensen door een ‘overweldigende’ lijst de Bijbel al links laten liggen, zonder maar een claim te onderzoeken. Mijn uitnodiging aan iedereen die op basis van zelf Bijbel lezen denkt een tegenstrijdigheid te hebben ontdekt, dit met me te delen. Ik zal mijn best doen om daar eerlijk op te reageren. Of met een verklaring of met een ‘ik weet het in dit geval ook niet’. Beide antwoorden zal ik hier publiceren op mijn site.
Lijst met verklaarde ‘ogenschijnlijke tegenstrijdigheden’
Nummer 1: Hoeveel mannen heeft het hoofd van Davids legeraanvoerder gedood?
Ogenschijnlijke tegenstrijdigheid, zoals de website in kwestie laat zien.

Hier worden de volgende twee verzen uit het Oude Testament aangehaald.
1 kronieken 11:11
Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd man.
2 Samuel 23:8
Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man.
Dus de ‘ogenschijnlijke’ tegenstrijdigheid is dat de ene tekst 300 man noemt als het aantal dat de belangrijkste man van Davids helden bij één gelegenheid met zijn speer heeft doorboort en in de andere tekst gaat het om 800 man.
Wat valt er nog meer op?
- Het ene vers komt uit 1 kronieken en de andere uit 2 Samuel
- De namen in beide verzen zijn heel verschillend Jasobam, de zoon van Hachmoni versus Isboseth, de Tachkemoniet.
- Jasobam, de zoon van Hachmoni is de belangrijkste van de dertig en Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen.
- Verder valt het op dat de namen in de Engelse vertaling ook anders zijn voor 2 Samuël 23:8. In het Engels, The Tachmonite, Adino the Eznite versus Isboseth, de Tachkemoniet.
De eerste gedachte die ik krijg, is niet dat het hier om een tegenstrijdigheid gaat maar om twee verschillende personen.
Laten we dit wat meer onderzoeken. Dat doe ik door de verhalen in hun context te lezen. Kortom, ik ga mijn Bijbel lezen!
2 Samuel 23 begint met ‘En dit zijn de laatste woorden van David.’ Hoofdstuk 23 is het één na laatste hoofdstuk van 2 Samuel. En grootste deel van het leven van David en zijn koningschap heb je kunnen bestuderen in de voorafgaande hoofdstukken. We staan dus aan het eind van zijn koningschap. In dit hoofdstuk worden de helden van David genoemd. We lezen:
8Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man.
2 Samuël 23:8-39
9Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah. Hij behoorde tot de drie helden die bij David waren, toen zij de Filistijnen hoonden die daar voor de strijd verzameld waren en de mannen van Israël waren opgetrokken.
10Hij stond op en versloeg velen van de Filistijnen, totdat zijn hand moe werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; YeHoVaH bracht een grote verlossing teweeg op die dag. En het volk keerde terug achter hem aan, maar alleen nog om te plunderen.
11Na hem kwam Samma, de zoon van Age, uit Harar. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp – er was daar een stuk land vol met linzen – en het volk voor de Filistijnen vluchtte,
12stelde hij zich op midden op dat stuk land, ontrukte het aan de vijand en versloeg de Filistijnen. YeHoVaH bracht een grote verlossing teweeg.
13Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg en kwamen tijdens de oogst bij David, in de grot van Adullam; een groep Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm.
14Toen David in de vesting was – er was toen een wachtpost van de Filistijnen in Bethlehem –
15kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt?
16Toen baanden die drie helden zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. Hij wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor YeHoVaH,
17en zei: Er is bij mij geen sprake van, YeHoVaH, dat ik dit zal doen! Zou ik het bloed van de mannen drinken die er met gevaar voor hun leven opuit gegaan zijn? En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
18Abisaï, de broer van Joab, de zoon van Zeruja – hij was het hoofd van deze drie – zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie.
19Was hij niet de meest geëerde van deze drie? Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal.
20Verder Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd.
21Hij versloeg ook een Egyptische man, een man van aanzien. In de hand van de Egyptenaar was een speer, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer.
22Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden.
23Hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
24Asahel, de broer van Joab, behoorde tot de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem;
25Samma uit Harod; Elika uit Harod;
26Helez uit Pelet; Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa;
27Abiëzer uit Anathoth; Mebunnai uit Husa;
28Zalmon uit Ahoah; Maharai uit Netofa;
29Heleb, de zoon van Baëna, uit Netofa; Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten;
30Benaja uit Pirhathon; Hiddai uit de dalen van Gaäs;
31Abi-Albon uit Beth-Araba; Azmaveth uit Barhum;
32Eljachba uit Saälbon; van de zonen van Jasen: Jonathan;
33Samma uit Harar; Ahiam, de zoon van Sarar, uit Harar;
34Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een man uit Maächa; Eliam, de zoon van Achitofel, uit Gilo;
35Hezrai uit Karmel; Paërai uit Arba;
36Jigeal, de zoon van Nathan, uit Zoba; Bani uit Gad;
37Zelek, de Ammoniet; Naharai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja;
38Ira uit Jether; Gareb uit Jether;
39Uria, de Hethiet; bij elkaar zevenendertig.
Als je de namen gaat tellen dan kom je in eerste instantie uit op 36 namen. Maar volgens vers 39 gaat het om bij elkaar 37 mannen. Dat komt omdat al deze mannen onder leiding stonden van de legeroverste Joab. En inderdaad zijn naam staat ook in deze lijst, maar dan als detail dat hij de broer is van Abisaï (vers 18) en Asahel (vers 24) en tevens dat zijn wapendrager Naharai uit Beëroth (vers 37) is. Dat Joab legerbevelhebber is, wordt duidelijk uit alle opdrachten die David geeft aan Joab in 2 Samuël 1 kronieken en 1 Koningen. Expliciet wordt het duidelijk in 1 Kronieken 11:6, 1 Kronieken 18:15, 1 Kronieken 27:34, 1 Koningen 11:15-16, 2 Samuël 8:16, 2 Samuël 19:13, 2 Samuël 24:2, 1 Koningen 1:19, 1 Koningen 11:21.
1 Kronieken 11:6 – “David zei namelijk: Al wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal hoofd en bevelhebber worden. Toen klom Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven en werd hij hoofd.”
1 Kronieken 18:15 – “Joab, de zoon van Zeruja, ging over het leger en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier.”
1 Kronieken 27:34 – “Na Achitofel kwamen Jojada, de zoon van Benaja, en Abjathar; Joab was legerbevelhebber van de koning.“
1 Koningen 11:15-16 – “Het gebeurde namelijk eens, toen David in Edom was, toen Joab, de legeroverste, eropuit trok om de gesneuvelden te begraven, dat hij al wie mannelijk was in Edom doodde, want Joab bleef daar zes maanden, met heel Israël, totdat hij al wie mannelijk was in Edom had uitgeroeid.”
2 Samuël 8:16 – “Joab, de zoon van Zeruja, ging over het leger en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier.”
2 Samuël 19:13 – “En tegen Amasa moet u zeggen: Bent u niet mijn beenderen en mijn vlees? God mag zó en nog veel erger met mij doen, als u niet alle dagen voor mij legerbevelhebber zult zijn in plaats van Joab.”
2 Samuël 24:2 – “Toen zei de koning tegen Joab, de legerbevelhebber, die bij hem was: Trek toch rond door alle stammen van Israël, van Dan tot Berseba, en tel het volk, zodat ik het aantal mannen van het volk weet.“
1 Koningen 1:19 – “Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning uitgenodigd, en de priester Abjathar, en Joab, de bevelhebber van het leger, maar uw dienaar Salomo heeft hij niet uitgenodigd.”
1 Koningen 11:21 – “Maar toen Hadad in Egypte hoorde dat David bij zijn vaderen te ruste gegaan was en dat Joab, de legerbevelhebber, dood was, zei Hadad tegen de farao: Laat mij gaan, dan trek ik naar mijn land.”
Laten we nu naar Kronieken gaan.
1 Kronieken 11 begint met ‘Toen kwam heel Israël bij David te Hebron bijeen, en zij zeiden: Zie, wij zijn uw beenderen en uw vlees.‘ In dit hoofdstuk wordt David door Israël tot koning gezalfd!‘ We staan dus aan het begin van zijn koningschap. In dit hoofdstuk worden de helden van David genoemd. We lezen!
10Dit waren de hoofden van de helden die David had, die hun positie mét hem verstevigd hadden voor zijn koningschap over heel Israël, om hem
1 Kronieken 11:10-47
overeenkomstig het woord van YeHoVaH over Israël koning te maken.
11Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd man.
12Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; hij was een van de drie helden.
13Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar voor de strijd verzameld waren. Een stuk van het land stond vol met gerst, en het volk vluchtte voor de Filistijnen.
14Toen stelden zij zich op midden op dat stuk land, ontrukten het aan de vijand en versloegen de Filistijnen. YeHoVaH bracht een grote verlossing.
15Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg naar de rots, naar David, in de grot van Adullam; en het leger van de Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm.
16Toen David in de vesting was – er was toen een garnizoen van de Filistijnen in Bethlehem –
17kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt?
18Toen baanden die drie zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. David wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor YeHoVaH,
19en zei: Er is bij mij geen sprake van, mijn God, dat ik dit zal doen! Zal ik het bloed van deze mannen drinken? Met gevaar voor hun leven, ja, met gevaar voor hun leven hebben zij dat hier gebracht. En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
20Abisaï, de broer van Joab, die was het hoofd van deze drie. Hij zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie.
21Onder deze drie was hij geëerd boven de twee. Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal.
22Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd.
23Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van grote lengte, vijf el lang. In de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer.
24Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden.
25Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
26De strijdbare helden waren: Asahel, de broer van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem;
27Sammoth uit Harod; Helez uit Pelon;
28Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; Abiëzer uit Anathoth;
29Sibbechai uit Husa; Ilai uit Ahoah;
30Maharai uit Netofa; Heled, de zoon van Baëna uit Netofa;
31Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; Benaja uit Pirhathon;
32Hurai uit de dalen van Gaäs; Abiël uit Beth-Araba;
33Azmaveth uit Barhum; Eljachba uit Saälbon;
34de zonen van Hasem, de Gizoniet; Jonathan, de zoon van Sage, uit Harar;
35Ahiam, de zoon van Sachar, uit Harar; Elifal, de zoon van Ur;
36Hefer uit Mechera; Ahia uit Pelon;
37Hezro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai;
38Joël, de broer van Nathan; Mibhar, de zoon van Hagri;
39Zelek, de Ammoniet; Nahrai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja;
40Ira uit Jether; Gareb uit Jether;
41Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon van Achlai;
42Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, met dertig man boven hem;
43Hanan, de zoon van Maächa, en Josafat uit Methen;
44Uzzia uit Astharoth; Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër;
45Jediaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz;
46Eliël uit Mahanaïm; Jeribai en Josavia, de zonen van Elnaäm, en Jithma, de Moabiet;
47Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja.
Als we de beide lijsten van namen gaan vergelijken, komen we tot meer verschillen dan de ‘ogenschijnlijke’ tegenstrijdigheid met betrekking tot Isboseth, de Tachkemoniet (2 Samuel 23:8) en Jasobam, de zoon van Hachmoni (1 Kronieken 11:11).
In de lijsten met namen uit 1 Kronieken 11 tel ik minimaal 51 namen. Dat zijn er een hoop meer dan in 2 Samuel 23. Ik zeg minimaal, omdat in vers 1 Kronieken 11:34 ‘…de zonen van Hasem, de Gizoniet…’ genoemd worden zonder aantal of naam. En vergeet Joab niet!
In de volgende tabel vind je de 21 mannen die in beide lijsten genoemd worden.
21 in beide lijsten genoemde helden van David
Helden van David | Genoemd in 2 Samuël 23 | Genoemd in 1 kronieken 11 |
---|---|---|
Eleazar | 2 Samuel 23:9-10: 9Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah. Hij behoorde tot de drie helden die bij David waren, toen zij de Filistijnen hoonden die daar voor de strijd verzameld waren en de mannen van Israël waren opgetrokken. 10Hij stond op en versloeg velen van de Filistijnen, totdat zijn hand moe werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; de HEERE bracht een grote verlossing teweeg op die dag. En het volk keerde terug achter hem aan, maar alleen nog om te plunderen. | 1 Kronieken 11:12-14 12Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; hij was een van de drie helden. 13Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar voor de strijd verzameld waren. Een stuk van het land stond vol met gerst, en het volk vluchtte voor de Filistijnen. 14Toen stelden zij zich op midden op dat stuk land, ontrukten het aan de vijand en versloegen de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing. |
Abisaï | 2 Samuel 23:18-19 18Abisaï, de broer van Joab, de zoon van Zeruja – hij was het hoofd van deze drie – zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie. 19Was hij niet de meest geëerde van deze drie? Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal. | 1 Kronieken 11:20-21 20Abisaï, de broer van Joab, die was het hoofd van deze drie. Hij zwaaide zijn speer over driehonderd gesneuvelden; en hij had een naam onder deze drie. 21Onder deze drie was hij geëerd boven de twee. Daarom was hij hun tot bevelhebber. Hij reikte echter niet tot aan het eerste drietal. |
Benaja | 2 Samuel 23:20-23 20Verder Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd. 21Hij versloeg ook een Egyptische man, een man van aanzien. In de hand van de Egyptenaar was een speer, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer. 22Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden. 23Hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht. | 1 Kronieken 11:22-25 22Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dappere man, groot van daden, uit Kabzeël. Hij was het die de twee zonen van Ariël uit Moab versloeg. Ook was hij het die eens in het midden van een kuil afdaalde en daar een leeuw doodsloeg, in de sneeuwtijd. 23Hij versloeg ook een Egyptenaar, een man van grote lengte, vijf el lang. In de hand van de Egyptenaar was een speer als een weversboom, maar Benaja ging op hem af met een staf, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met diens eigen speer. 24Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; daarom had hij een naam onder de drie helden. 25Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht. |
Asahel | 2 Samuel 23:24 24Asahel, de broer van Joab, behoorde tot de dertig | 1 Kronieken 11:26 26De strijdbare helden waren: Asahel, de broer van Joab |
Elhanan | 2 Samuel 23:24 Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem; | 1 Kronieken 11:26 Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem; |
Samma of Sammoth | 2 Samuel 23:25 25Samma uit Harod; | 1 Kronieken 11:27 27Sammoth uit Harod |
Helez | 2 Samuel 23:26 26Helez uit Pelet | 1 Kronieken 11:27 Helez uit Pelon; |
Ira, de zoon van Ikkes | 2 Samuel 23:26 Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa; | 1 Kronieken 11:28 28Ira, de zoon van Ikkes, uit Tekoa |
Abiëzer | 2 Samuel 23:27 27Abiëzer uit Anathoth | 1 Kronieken 11:28 Abiëzer uit Anathoth; |
Maharai | 2 Samuel 23:28 Maharai uit Netofa; | 1 Kronieken 11:30 Maharai uit Netofa |
Heleb of Heled | 2 Samuel 23:29 Heleb, de zoon van Baëna, uit Netofa; | 1 Kronieken 11:30 Heled, de zoon van Baëna uit Netofa; |
Ithai | 2 Samuel 23:29 Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; | 1 Kronieken 11:31 Ithai, de zoon van Ribai, uit Gibea van de Benjaminieten; |
Benaja | 2 Samuel 23:30 Benaja uit Pirhathon; | 1 Kronieken 11:31 Benaja uit Pirhathon; |
Azmaveth | 2 Samuel 23:31 Azmaveth uit Barhum; | 1 Kronieken 11:33 Azmaveth uit Barhum; |
Eljachba | 2 Samuel 23:32 Eljachba uit Saälbon; | 1 Kronieken 11:33 Eljachba uit Saälbon; |
Ahiam, de zoon van Sarar of Ahiam, de zoon van Sachar | 2 Samuel 23:33 Ahiam, de zoon van Sarar, uit Harar; | 1 Kronieken 11:35 Ahiam, de zoon van Sachar, uit Harar; |
Zelek | 2 Samuel 23:37 Zelek, de Ammoniet; | 1 Kronieken 11:39 Zelek, de Ammoniet; |
Naharai of Nahrai | 2 Samuel 23:37 Naharai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja; | 1 Kronieken 11:39 Nahrai uit Beëroth, de wapendrager van Joab, de zoon van Zeruja; |
Ira | 2 Samuel 23:38 Ira uit Jether; | 1 Kronieken 11:40 Ira uit Jether; |
Gareb | 2 Samuel 23:38 Gareb uit Jether; | 1 Kronieken 11:40 Gareb uit Jether; |
Uria | 2 Samuel 23:39 Uria, de Hethiet; | 1 Kronieken 11:41 Uria, de Hethiet; |
Mogelijk dezelfde / niet dezelfde in beide lijsten genoemde held(en) van David
Helden van David | Genoemd in 2 Samuël 23 | Genoemd in 1 Kronieken 11 |
---|---|---|
Jonathan | 2 Samuel 23:32 van de zonen van Jasen: Jonathan; | 1 Kronieken 11:34 Jonathan, de zoon van Sage, uit Harar; |
14 alleen in 2 Samuël 23 genoemde helden van David
Helden van David | Genoemd in 2 Samuël 23 |
---|---|
Isboseth, de Tachkemoniet | 2 Samuel 23:8 8Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man. |
Samma, de zoon van Age | 2 Samuel 23:11-12 11Na hem kwam Samma, de zoon van Age, uit Harar. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp – er was daar een stuk land vol met linzen – en het volk voor de Filistijnen vluchtte, 12stelde hij zich op midden op dat stuk land, ontrukte het aan de vijand en versloeg de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing teweeg. |
Samma | 2 Samuel 23:25 25Samma uit Harod; |
Elika | 2 Samuel 23:25 Elika uit Harod; |
Mebunnai | 2 Samuel 23:27 Mebunnai uit Husa; |
Zalmon | 2 Samuel 23:28 Zalmon uit Ahoah; |
Hiddai | 2 Samuel 23:30 Hiddai uit de dalen van Gaäs; |
Abi-Albon | 2 Samuel 23:31 Abi-Albon uit Beth-Araba; |
Elifelet | 2 Samuel 23:34 Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een man uit Maächa |
Eliam | 2 Samuel 23:34 Eliam, de zoon van Achitofel, uit Gilo; |
Hezrai | 2 Samuel 23:35 Hezrai uit Karmel; |
Paërai | 2 Samuel 23:35 Paërai uit Arba; |
Jigeal | 2 Samuel 23:36 Jigeal, de zoon van Nathan, uit Zoba; |
Bani | 2 Samuel 23:36 Bani uit Gad; |
29 alleen in 1 Kronieken 11 genoemde helden van David
Helden van David | Genoemd in 1 Kronieken 11 |
---|---|
Jasobam, de zoon van Hachmoni | 1 Kronieken 11:11 11Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer driehonderd man. |
Sibbechai | 1 Kronieken 11:29 Sibbechai uit Husa; |
Ilai | 1 Kronieken 11:29 Ilai uit Ahoah; |
Hurai | 1 Kronieken 11:32 Hurai uit de dalen van Gaäs; |
Abiël | 1 Kronieken 11:32 Abiël uit Beth-Araba; |
de zonen van Hasem, de Gizoniet | 1 Kronieken 11:34 de zonen van Hasem, de Gizoniet; |
Elifal | 1 Kronieken 11:35 Elifal, de zoon van Ur; |
Hefer | 1 Kronieken 11:36 Hefer uit Mechera; |
Ahia | 1 Kronieken 11:36 Ahia uit Pelon; |
Hezro | 1 Kronieken 11:37 Hezro uit Karmel; |
Naärai | 1 Kronieken 11:37 Naärai, de zoon van Ezbai; |
Joël | 1 Kronieken 11:38 Joël, de broer van Nathan; |
Mibhar | 1 Kronieken 11:38 Mibhar, de zoon van Hagri; |
Zabad | 1 Kronieken 11:41 Zabad, de zoon van Achlai; |
Adina | 1 Kronieken 11:42 Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, hoofd van de Rubenieten, met dertig man boven hem; |
Hanan | 1 Kronieken 11:43 Hanan, de zoon van Maächa, |
Josafat | 1 Kronieken 11:43 en Josafat uit Methen; |
Uzzia | 1 Kronieken 11:44 Uzzia uit Astharoth; |
Sama | 1 Kronieken 11:44 Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër; |
Jeïel | 1 Kronieken 11:44 Sama en Jeïel, de zoon van Hotham uit Aroër; |
Jediaël | 1 Kronieken 11:45 Jediaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz; |
Joha | 1 Kronieken 11:45 Jediaël, de zoon van Simri en Joha, zijn broer, uit Tiz; |
Eliël | 1 Kronieken 11:46 Eliël uit Mahanaïm; |
Jeribai | 1 Kronieken 11:46 Jeribai en Josavia, de zonen van Elnaäm, |
Josavia | 1 Kronieken 11:46 Jeribai en Josavia, de zonen van Elnaäm, |
Jithma | 1 Kronieken 11:46 en Jithma, de Moabiet; |
Obed | 1 Kronieken 11:47 Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja. |
Jaäziël | 1 Kronieken 11:47 Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja. |
Eliël | 1 Kronieken 11:47 Eliël, Obed en Jaäziël uit Mezobaja. |
We komen drie typeringen van groepen tegen:
- De drie helden in de strijd tegen de Filistijnen
2 Samuël 23:9 die bij David waren, toen zij de Filistijnen hoonden die daar voor de strijd verzameld waren en de mannen van Israël waren opgetrokken.
1 Kronieken 11:13 en dit was in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar voor de strijd verzameld waren. Een stuk van het land stond vol met gerst, en het volk vluchtte voor de Filistijnen. Toen stelden zij zich op midden op dat stuk land, ontrukten het aan de vijand en versloegen de Filistijnen. De HEERE bracht een grote verlossing. - De drie helden – die het water naar David brachten
2 Samuël 23:13-17 Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg en kwamen tijdens de oogst bij David, in de grot van Adullam; een groep Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm. Toen David in de vesting was – er was toen een wachtpost van de Filistijnen in Bethlehem – kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt? Toen baanden die drie helden zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. Hij wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE, en zei: Er is bij mij geen sprake van, HEERE, dat ik dit zal doen! Zou ik het bloed van de mannen drinken die er met gevaar voor hun leven opuit gegaan zijn? En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden.
1 Kronieken 11:15-19 en Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg naar de rots, naar David, in de grot van Adullam; en het leger van de Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm. Toen David in de vesting was – er was toen een garnizoen van de Filistijnen in Bethlehem – kreeg David dorst en zei: Wie geeft mij water te drinken uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt? Toen baanden die drie zich een weg door het kamp van de Filistijnen en putten water uit de bron van Bethlehem, die bij de poort ligt, droegen het mee en kwamen bij David. David wilde het echter niet drinken, maar goot het uit voor de HEERE, en zei: Er is bij mij geen sprake van, mijn God, dat ik dit zal doen! Zal ik het bloed van deze mannen drinken? Met gevaar voor hun leven, ja, met gevaar voor hun leven hebben zij dat hier gebracht. En hij wilde het niet drinken. Zo deden deze drie helden. - De dertig hoodmannen
2 Samuël 23:8 Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man.
2 Samuël 23:13 Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg en kwamen tijdens de oogst bij David, in de grot van Adullam; een groep Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm.
2 Samuël 23:23 Hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
2 Samuël 23:24 Asahel, de broer van Joab, behoorde tot de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, uit Bethlehem;
1 Kronieken 11:11 Dit nu is het aantal van de helden die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig.
1 Kronieken 11:15 Drie van de dertig hoofdmannen gingen eens op weg naar de rots, naar David, in de grot van Adullam; en het leger van de Filistijnen had zijn kamp opgeslagen in het dal Refaïm.
1 Kronieken 11:25 Zie, hij was de meest geëerde onder de dertig, maar hij reikte niet tot dat eerste drietal. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
De neiging is om precies vast te stellen wie in welke groep thuishoort. Echter, de tekst geeft geen definitieve indeling. Ik heb het vermoeden dat de dertig en militaire aanduiding is en niet gaat om een exact getal van 30 mannen. Immers in 2 Samuël 23 hebben we te maken met 37 mannen en in 1 Kronieken 11 met minimaal 51 mannen. Een hoofdstuk verder lezen we in 1 Kronieken 12:4 en 12:18 ook over ‘de dertig’. Echter, in dit geval gaat het om een andere groepen mannen, te weten ‘verwanten van Saul’ (vers 2) en ‘nakomelingen van Benjamin en Juda’ (vers 16) die zich bij David aansloten. In vers 4 lezen we: “… de Gibeoniet Jismaja, een held onder de dertig, die het bevel voerde over de dertig: …” en nog later in vers 18 “Toen kwam de Geest over Amasai, het hoofd van de dertig, en hij zei: Wij zijn de uwe, David, ja, met u zijn wij, zoon van Isaï….”
Mijn conclusie is dat de dertig een militaire term is en dat we van de andere twee groepen niet weten wie exact bij de twee groepen ‘drie helden’ horen. Wat weten we wel?
- In de periode bij aanvang van het koningschap van David was Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de belangrijkste van de dertig.
- In de periode aan het einde van het koningschap van David was Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen.
- De drie helden in de strijd tegen de Filistijnen kennen we alleen de naam van Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van een man uit Ahoah; Hij behoorde tot de drie helden die bij David waren, toen zij de Filistijnen hoonden die daar voor de strijd verzameld waren en de mannen van Israël waren opgetrokken.
- Van de drie helden – die het water naar David brachten kennen we alleen de namen van Abisaï, de broer van Joab, de zoon van Zeruja – hij was het hoofd van deze drie en Benaja, de zoon van Jojada, hij had een naam onder de drie helden. David stelde hem aan over zijn lijfwacht.
Nog een opmerking over ‘de dertig’ en de twee drietallen van ‘helden‘ het is natuurlijk wel zo dat in 2 Samuël we exact op 37 komen als we 30 plus 2 x ‘drie helden’ plus Joab nemen. Dat zou betekenen dat de onbekende namen in de 2 x ‘drie helden’ wel in de lijst staan, maar niet geïdentificeerd zijn. Tenzij nader onderzoek anders aantoont, is het mijn mening dat het giswerk is om deze mannen naast Eleazar (onderdeel van eerste drie), Abisai en Benaja (onderdeel van tweede drie) te identificeren.
Laten we nog even kijken naar de namen. The Tachmonite, Adino the Eznite versus Isboseth, de Tachkemoniet.
De Nederlandse vertaling die ik gebruik, komen uit de Herziene Staten Vertaling.
“Dit nu zijn de namen van de helden die David had: Isboseth, de Tachkemoniet, was de belangrijkste van de hoofdmannen. Hij doorboorde bij één gelegenheid met zijn speer achthonderd man.”
De Statenvertaling 1637 heeft:
“Dit zijn de namen der helden, die David gehadt heeft: Ioscheb Baschebeth, [de sone van] Tachkemont, de voorneemste der hooftlieden. Dese was Adino de Ezniter, [die sich selde] tegen acht hondert, die [van hem] verslagen werden op een mael.”
De Statenvertaling 1977 heeft:
“Dit zijn de namen van de helden, die David gehad heeft: Joscheb-Baschébeth, de zoon van Tachkemóni, de voornaamste der hoofdlieden. Deze was Adíno, de Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die door hem verslagen werden op eenmaal”
De NBG51 heeft”
“Dit zijn de namen van de helden van David: Een inwoner van Sebet der Tachkemonieten, de aanvoerder der hoofdlieden, namelijk Adino, de Esniet, (zwaaide zijn speer) over achthonderd, die in één keer verslagen waren. “
De NBV heeft:
“Dit zijn de namen van Davids helden: Isboset uit Chachmon was de belangrijkste van het beroemde drietal. Hij doorboorde met zijn speer achthonderd mannen in één gevecht. “
De King James Version heeft:
“These be the names of the mighty men whom David had: the Tachmonite that sat in the seat, chief among the captains; the same was Adino the Eznite: he lift up his spear against eight hundred, whom he slew at one time.”
The New American Standard Version heeft:
“These are the names of the mighty men whom David had: Josheb-basshebeth a Tahchemonite, chief of the captains, he was called Adino the Eznite, because of eight hundred slain by him at one time; “
Kortom, er zijn wat verschillen tussen de vertalingen. Waar komt Adino the Eznite vandaan? En waarom heeft de ene vertaling Joscheb-Baschébeth en de andere vertaling Isboseth?
De Masoretische (Hebreeuwse) grondtekst heeft:
23:8 אֵלֶּה שְׁמוֹת הַגִּבֹּרִים אֲשֶׁר לְדָוִד יֹשֵׁב בַּשֶּׁבֶת תַּחְכְּמֹנִי רֹאשׁ הַשָּׁלִשִׁי הוּא עֲדִינוֹ העצנו עַל־שְׁמֹנֶה מֵאוֹת חָלָל בְּפַעַם אחד ס
Waarbij תַּחְכְּמֹנִי = TaG Ke Mo Nie en Strongs H8461 betreft met betekenis “thou will make me wise”
Waarbij יֹשֵׁב בַּשֶּׁבֶת = Jo sjev ba sje vet en Strongs H3429 betreft met betekenis “dwelling in rest”
Waarbij עֲדִינוֹ = A Dienoo en Strongs H5722 betreft met betekenis “his ornament”. Komt waarschijnlijk van de wortel עָדִין = Adein Strongs H5719 mety betekenis “pleasures”
Waarbij העצנו komt van Eetsen en Strongs H6112 met betekenis “sharp, strong, spear”
Het woord Tachkemoniet heeft een relatie met wijsheid. In het geval van 2 Samuël 23:8 betreft het Strongs H8461 waarbij de Blue Letter Bible een relatie ziet met H2453 wat ‘wijs’ zou betekenen. Deze H2453 vinden we ook terug in 1 Kronieken 11:11 waar het dus vertaald is met Hachmoni. Kortom, dat Isboseth en Jasobam aan elkaar verbonden zijn via Tachkemoniet en Hachmoni en dat deze woorden iets met ‘wijsheid’ te maken hebben, suggereert dat deze woorden met hun positie te maken hebben en niet zo zeer met hun naam. Zij zijn immers het hoofd van de dertig. Al moeten we wel stellen dat in het geval van Jasobam hij de zoon is van een Hachmoni. Ook in 1 Kronieken 27:32 is er een zoon van Hachmoni. We lezen:
“Jonathan, de oom van David, was raadsman, een verstandig man; ook was hij schrijver. Jehiël, de zoon van Hachmoni, trok op met de zonen van de koning.”
Jasobam betekent zoiets als “the people wil return” en komt van de wortel woorden שׁוּב (H7725) = terugkeren/opnieuw/draaien/…en עַם (H5971) = volk/mensen/natie.
Isboseth betekent zoiets als “”dwelling in rest” en komt van de wortel woorden יָשַׁב (H3427) = wonen/zitten/blijven/… en שֶׁבֶת (H7674) = stoppen/stil (heeft relatie met Sjabat/rusten)
Ik zie geen relatie tussen Jasobam en Isboseth en daarom denk ik dat dit hun werkelijke namen zijn.
En wat Adino, de Esniet betreft het lijkt een relatie te hebben met de speer en onderscheiding/sieraad te make te hebben.
We kunnen wel zien dat de Bijbel vertalers gestoeid hebben met de vertaling. Soms wordt er daadwerkelijk met speer vertaald (HSV) en soms een eigen naam (SV1977) of soms nog een combi (NBG51/KJV).
Maar hebben we nu met een tegenstrijdigheid te maken of niet?
Ik stel van NIET onder de volgende argumenten:
- Het betreft twee lijsten uit verschillende perioden van het koningschap van David. 1 Kronieken 11 geldt voor het begin van zijn koningschap en 2 Samuel 23 betreft de lijst van helden genoemd aan het eind van zijn koningschap.
- De namen zijn dusdanig verschillend dat het hoogstwaarschijnlijk over verschillende mannen gaat. Jasobam, de zoon van Hachmoni (1 Kronieken 11:11) en Isboseth, de Tachkemoniet (2 Samuel 23:8).
- Omdat de eerst genoemde mannen niet geïdentificeerd worden als behorende bij de ‘eerste drie helden‘ uit de strijd met de Filistijnen te Pas-Dammim is het niet onlogisch om te stellen dat zij er ook niet toe behoorden, maar dat zij om de held die ze zelf waren in hun tijd hoofd van ‘de dertig’ waren. In hun tijd is ook niet een vreemd gegeven aangezien er tussen de twee lijsten 33 jaar ligt. Immers, we lezen in 1 Kronieken 19:29:
‘De tijd nu dat hij geregeerd heeft over Israël, is veertig jaar: in Hebron heeft hij zeven jaar geregeerd, en in Jeruzalem heeft hij drieëndertig jaar geregeerd.‘
De lijst uit 1 Kronieken 11 wordt gegeven in de tijd dat David koning te Jeruzalem wordt, nadat heel Israël zich bij hem voegt te Hebron en optrekt naar Jebus om het te veroveren. Jebus is Jeruzalem (lees 1 Kronieken 11:1-9 en 2 Samuël 5:1-10).
Nummer 2: Werd Abraham gerechtvaardigd door geloof of door werken?
Ogenschijnlijke tegenstrijdigheid, zoals de website in kwestie laat zien.

Hier worden de volgende twee verzen uit het Nieuwe Testament aangehaald.
Romeinen 4:2
Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.
Jakobus 2:21
Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Izak, zijn zoon, op het altaar offerde?
Dus de ‘ogenschijnlijke’ tegenstrijdigheid is dat de ene tekst ‘geloof’ aanwijst waardoor Abraham ‘gerechtvaardigd’ wordt en de andere tekst ‘werken’ als de weg tot ‘gerechtvaardigd’ worden aanwijst.
Dit als een tegenstrijdigheid aandragen, laat zien dat de persoon in kwestie de brief aan de Romeinen en de brief van Jakobus:
- of niet gelezen heeft,
- of niet begrepen heeft
- of simpelweg de betrouwbaarheid van de Bijbel wil ondermijnen.
De eerste en laatste reden zijn op zijn zachtst gezegd zeer kwalijk te noemen. Het gaat immers om de betrouwbaarheid van de Bijbel. Laat ik maar uitgaan van de tweede reden. De persoon in kwestie heeft het simpelweg niet begrepen. Dit is namelijk geen tegenstrijdigheid. Deze verzen raken het hart van het evangelie namelijk. Het goede nieuws dat ik iedere week weer op zaterdagochtend in het park deel. Het nieuws betreffende de komst van Jesjoea en wat Hij voor jou en mij heeft gedaan. Kom het eens ondervinden en je zal begrijpen dat er geen tegenstrijdigheid is.
Laten we de verzen in hun context nog eens bekijken. Eerst maar even naar de Brief aan de Romeinen. Het beste is natuurlijk zelf de hele brief te lezen.
In de brief aan de Romeinen legt Paulus eerst uit dat zowel de Joden als de niet-Joden (Grieken) ten opzichte van Gods Wet niet te verontschuldigen zijn. Iedereen is een wetsovertreder en daarom zal iedereen rechtvaardig de consequenties ontvangen voor het overtreden van Gods Wet. Dat is ‘doemwaardig’ zijn. Of anders gezegd niet ‘gerechtvaardigd’ worden. Lees maar eens wat er geschreven staat in een hoofdstuk eerder.
9Wat dan wel? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd
Romeinen 3:9-20
dat zij allen onder de zonde zijn,
10zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één,
11er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt.
12Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één.
13Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog,
addergif is onder hun lippen.
14Hun mond is vol vervloeking en bitterheid,
15hun voeten zijn snel om bloed te vergieten.
16Vernieling en ellende is op hun wegen,
17en de weg van de vrede hebben zij niet gekend.
18De vreze Gods staat hun niet voor ogen.
19Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God.
20Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde.
De tekst laat zien dat ieder mens de wet van God heeft overtreden en daardoor niet gerechtvaardigd zal worden. Nu kunnen kan de mens verder ook werken doen overéénkomstig de wet, maar je bent al schuld voor andere overtredingen, dus de werken die je wel doet volgens de wet redden je toch niet. Heel normaal! Heel logisch zelfs bij een aardse rechter. We lezen verder
21Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd:
Romeinen 3:21-28
22namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jesjoea de Messias, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.
23Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,
24en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in de Messias Jesjoea.
25Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God.
26Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt degene die uit het geloof in Jesjoea is.
27Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof.
28Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.
29Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen.
30Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof.
31Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.
Ieder mens heeft tegenover God dus een groot probleem. We kunnen door het doen van werken van de wet niet rechtvaardig worden. Maar zoals we nu ook gelezen hebben is er toch verlossing/gerechtvaardigd worden mogelijk in de Messias Jesjoea! Dit gebeurd door dat Jesjoea een middel tot verzoening is. Zijn bloed heeft gevloeid en door daarin te geloven wordt er voorbijgegaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden.
Let op vers 28. Daarin geeft Paulus de conclusie:
‘Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.’
Een helder statement van Paulus. Als we terugkeren naar Romeinen 4:2 ‘Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.‘ dan staat daar in feite hetzelfde. Een vers verder in Romeinen 4:3 staat het zo:
‘Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.’
Interessant is dat Paulus hier een verwijzing geeft. Hij schrijft ‘wat zegt de schrift?’ Met de schrift wordt het Oude Testament bedoeld, waarin we de geschiedenis van Abraham kunnen lezen. Je vindt het deel, waarnaar gerefereerd wordt in Genesis 15:6.
Laten we dat dan ook lezen.
1Na deze dingen kwam het woord van YeHoVaH tot Abram in een visioen: Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.
Genesis 15:1-6
2Toen zei Abram: Heere YeHoVaH, wat zult U mij dan geven, aangezien ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis deze Eliëzer uit Damascus zal zijn?
3Verder zei Abram: Zie, mij hebt U geen nageslacht gegeven, en zie, iemand die in mijn huis geboren is, zal mijn erfgenaam zijn.
4Maar zie, het woord van YeHoVaH kwam tot hem: Deze man zal uw erfgenaam niet zijn, maar iemand die uit uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn.
5Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem:
Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.
6En hij geloofde in YeHoVaH, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid.
Nu naar Jakobus 2:21. Het vers zegt dus:
‘Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Izak, zijn zoon, op het altaar offerde?‘
En in context:
14Wat voor nut heeft het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, en hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem zalig maken?
Jakobus 2:14-26
15Als er nu een broeder of zuster zonder kleding zou zijn en gebrek zou hebben aan dagelijks voedsel,
16en iemand van u zou tegen hen zeggen: Ga heen in vrede, word warm en word verzadigd, en u zou hun niet geven wat het lichaam nodig heeft, wat voor nut heeft dat dan?
17Zo is ook het geloof als het geen werken heeft, in zichzelf dood.
18Maar nu zal iemand zeggen: U hebt geloof en ik heb werken. Laat mij dan uw geloof zien uit uw werken en ik zal u uit mijn werken mijn geloof laten zien.
19U gelooft dat God één is; daar doet u goed aan. Maar ook de demonen geloven dit, en zij sidderen.
20Maar wilt u weten, o dwaze mens, dat het geloof zonder de werken dood is?
21Is Abraham, onze vader, niet uit de werken gerechtvaardigd,
toen hij Izak, zijn zoon, op het altaar offerde?
22Ziet u wel dat het geloof samenwerkte met zijn werken en dat door de werken het geloof volmaakt is geworden?
23En de Schrift is vervuld die zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.
24U ziet dus nu dat een mens uit werken gerechtvaardigd wordt en niet alleen uit geloof.
25En is Rachab, de hoer, niet op dezelfde manier uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boden heeft ontvangen en langs een andere weg heeft laten weggaan?
26Want zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder de werken dood.
Let eens op vers 23. Zie je dat Jakobus ook herhaalt dat Abraham in God geloofde en dat dat hem tot gerechtigheid werd gerekend? Maar in de verzen daarvoor legt Jakobus uit dat er levend geloof en dood geloof bestaat. Het geloof is ‘levend geloof’ als het gepaard gaat met werken. Hoe relateert dit dan aan Romeinen 4:2?
41Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft verkregen heeft?
Romeinen 4:1-5
2Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.
3Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.
4Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.
5Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.
Het gaat om volgorde. Als zondaar (wat ieder mens is, Abraham ook) kan je geen verlossing bewerken door het doen van goede werken. Alleen door te vertrouwen op de vrijkoping door het bloed van Jesjoea, dat is geloof, wordt je gerechtvaardigd. Maar als dit echt geloof is, blijkt dat uit werken die volgen.
Kortom, goede werken zijn geen oorzaak van rechtvaardiging, maar zijn wel een teken van waar, levend geloof!
Dat is wat Jakobus uitlegt en wat je in feite ook terug ziet in de teksten van Paulus. In Romeinen 3:31 lazen we hierboven al:
‘Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.’
En wat ze denken van Paulus teksten in de verzen:
– 6:2 (niet meer in zonde leven),
– 6:4 (in nieuw leven wandelen),
– 6:6 (zonde niet meer als slaaf dienen),
– 6:12 (zonde niet meer laten regeren),
– 6:13 (leden niet ter beschikking aan de zonde, maar leden als wapens van gerechtigheid),
– 6:15 (Nog zondigen? Volstrekt niet),
– 6:16 (gehoorzaamheid tot gerechtigheid),
– 6:17 (van harte gehoorzaam geworden)
– 6:18 (dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid)
– 6:19 (stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.)
– 6:20 (niet vrij ten aanzien van de gerechtigheid)
– 6:22 (aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.)
61Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?
Romeinen 6:1-23
2Volstrekt niet! Hoe zullen wij, die met betrekking tot de zonde gestorven zijn, nog daarin leven?
3Of weet u niet dat wij allen die in Christus Jezus gedoopt zijn, in Zijn dood gedoopt zijn?
4Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
5Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.
6Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen.
7Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
8Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven.
9Wij weten toch dat Christus, nu Hij is opgewekt uit de doden, niet meer sterft. De dood heerst niet meer over Hem.
10Want wat Zijn sterven betreft, is Hij eens en voor altijd voor de zonde gestorven, en wat Zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
11Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus, onze Heere.
12Laat de zonde dan niet in uw sterfelijk lichaam regeren om aan de begeerten daarvan te gehoorzamen.
13En stel uw leden niet ter beschikking aan de zonde als wapens van ongerechtigheid, maar stel uzelf ter beschikking aan God, als mensen die uit de doden levend geworden zijn. En laat uw leden wapens van gerechtigheid zijn voor God.
14Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade.
15Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
16Weet u niet dat aan wie u uzelf als slaaf ter beschikking stelt tot gehoorzaamheid, u slaaf bent van wie u gehoorzaamt: óf van de zonde, tot de dood, óf van de gehoorzaamheid, tot gerechtigheid?
17Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent.
18En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid.
19Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de andere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.
20Want toen u slaaf van de zonde was, was u vrij ten aanzien van de gerechtigheid.
21Wat voor vrucht dan had u toen van de dingen waarover u zich nu schaamt? Immers, het einde daarvan is de dood.
22Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.
23Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeuwig leven, door Jezus Christus, onze Heere.
In de brief aan Titus, schrijft Paulus het zo:
11Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen,
Titus 2:11-15
12en leert ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig te leven,
13terwijl wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus.
14Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.
15Spreek over deze dingen, bemoedig en wijs met alle gezag terecht.
Laat niemand u verachten.
3Want ook wij waren voorheen onverstandig, ongehoorzaam, dwalend, verslaafd aan allerlei begeerten en hartstochten, levend in slechtheid en afgunst, hatelijk en elkaar hatend.
Titus 3:3-8
4Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is,
5maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.
6Die heeft Hij in rijke mate over ons uitgegoten door Jezus Christus, onze Zaligmaker,
7opdat wij, gerechtvaardigd door Zijn genade, erfgenamen zouden worden, overeenkomstig de hoop van het eeuwige leven.
8Dit is een betrouwbaar woord en ik wil dat u deze dingen sterk benadrukt, opdat zij die in God geloven, ervoor zorgen dat zij anderen voorgaan in het doen van goede werken. Deze dingen zijn goed en nuttig voor de mensen.
Dus geen tegenstrijdigheid, maar het volmaakte verlossingswerk van Jesjoea van ons zondaren om ons te reiningen tot Zijn eigen volk waarvan het teken van waar geloof is dat we goede werken doen.
Nummer 3: Hoeveel zonen had Abraham?
Ogenschijnlijke tegenstrijdigheid, zoals de website in kwestie laat zien.

Hier worden de volgende verzen aangehaald.
Hebreeën 11:17
Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd.
Genesis 22:2
Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
Genesis 16:15
Hagar baarde een zoon bij Abram, en Abram gaf zijn zoon, die Hagar gebaard had, de naam Ismaël.
Genesis 21:2-3
Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom,
op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had. Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam Izak.
Genesis 25:1-2
Abraham nam weer een vrouw, van wie de naam Ketura was. En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah.
Galaten 4:22
Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had,
een van de slavin, en een van de vrije.
Dus de ‘ogenschijnlijke’ tegenstrijdigheid is dat de ene tekst spreekt over ‘eniggeboren’ zoon, terwijl het duidelijk is uit andere teksten dat Abraham meer dan één zoon had!
Dit als een tegenstrijdigheid aandragen, laat zien dat de persoon in kwestie geen begrip heeft van de boodschap die de Bijbel communiceert. Natuurlijk is de Bijbel niet in tegenspraak met zichzelf hier. De aandrager geeft geen blijk van kennis van het totale verhaal van Abrahams leven en Gods beloften aan hem en Sara.
Ik zal nu een selectie van Bijbelteksten presenteren, zodat één en ander duidelijk wordt betreffende de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid. Als eerste is het voor het begrip wel goed om te weten dat ‘Abraham’ en ‘Sara’ nieuwe namen zijn voor Abram en Sarai. Deze namen ontvingen ze van YeHoVaH toen ze respectievelijk 99 jaar en 90 jaar oud waren. Kortom, ook hier geen tegenstrijdigheid wat de namen betreft. (-:)
YeHoVaH roept Abram op 75 jarige leeftijd met belofte van nageslacht en zegen voor alle volken
121YeHoVaH nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.
Genesis 12:1-4
2Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn.
3Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
4Toen ging Abram op weg, zoals YeHoVaH tot hem gesproken had, en Lot ging met hem mee. Abram was vijfenzeventig jaar oud, toen hij uit Haran vertrok.
YeHoVaH geeft een landbelofte aan Abram’s nageslacht
5Abram nu nam Sarai, zijn vrouw, en Lot, de zoon van zijn broer, en al hun bezittingen die ze verworven hadden, en de mensen die zij in Haran verkregen hadden; en zij gingen weg om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen in het land Kanaän.
Genesis 12:5-7
6En Abram trok door dat land heen tot aan de heilige plaats bij Sichem, tot de eik van More. De Kanaänieten woonden toen in dat land.
7Toen verscheen YeHoVaH aan Abram en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij daar een altaar voor YeHoVaH, Die hem verschenen was.
YeHoVaH herhaalt de landbelofte en de belofte van nageslacht
14En YeHoVaH zei tegen Abram, nadat Lot zich van hem afgescheiden had: Sla toch uw ogen op en kijk vanaf de plaats waar u bent, naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen.
Genesis 13:14-18
15Want al het land dat u ziet, zal Ik voor eeuwig aan u en uw nageslacht geven.
16En Ik zal uw nageslacht maken als het stof van de aarde; als iemand het stof van de aarde zou kunnen tellen, dan zou ook uw nageslacht geteld kunnen worden.
17Sta op, ga het land door in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.
18En Abram zette zijn tenten op en ging bij de eiken van Mamre wonen, die bij Hebron zijn, en hij bouwde daar een altaar voor YeHoVaH.
YeHoVaH bemoedigd Abram opnieuw met belofte van nageslacht
1Na deze dingen kwam het woord van YeHoVaH. tot Abram in een visioen: Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.
Genesis 15:1-6
2Toen zei Abram: Heere YeHoVaH, wat zult U mij dan geven, aangezien ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis deze Eliëzer uit Damascus zal zijn?
3Verder zei Abram: Zie, mij hebt U geen nageslacht gegeven, en zie, iemand die in mijn huis geboren is, zal mijn erfgenaam zijn.
4Maar zie, het woord van YeHoVaH kwam tot hem: Deze man zal uw erfgenaam niet zijn, maar iemand die uit uw eigen lichaam voortkomt, die zal uw erfgenaam zijn.
5Toen leidde Hij hem naar buiten en zei: Kijk toch naar de hemel en tel de sterren, als u ze kunt tellen. En Hij zei tegen hem: Zo talrijk zal uw nageslacht zijn.
6En hij geloofde in YeHoVaH, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid.
YeHoVaH zet de beloftes om in een verbond bezegeld met bloed
7Verder zei Hij tegen hem: Ik ben YeHoVaH, Die u uit Ur van de Chaldeeën geleid heeft, om u dit land te geven om het in bezit te hebben.
Genesis 15:7-19
8Hij zei: Heere YeHoVaH, waardoor zal ik weten dat ik het in bezit zal krijgen?
9Hij zei tegen hem: Haal voor Mij een driejarige jonge koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif.
10Hij haalde al deze dieren voor Hem, deelde ze doormidden en legde de stukken tegenover elkaar; de vogels deelde hij echter niet.
11Er kwamen roofvogels op de kadavers af, maar Abram joeg die weg.
12En het gebeurde, toen de zon bijna onderging, dat er een diepe slaap op Abram viel. En zie, een grote, schrikwekkende duisternis viel op hem.
13Toen zei God tegen Abram: Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken.
14Maar ook zal Ik over het volk dat zij zullen dienen, rechtspreken en daarna zullen zij met veel bezittingen wegtrekken.
15Maar ú zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden.
16De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol.
17En het gebeurde dat de zon onderging en het donker werd; en zie, er was een rokende oven en een brandende fakkel, die tussen die stukken doorging.
18Op die dag sloot YeHoVaH een verbond met Abram, en zei: Aan uw nageslacht heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat: 19de Kenieten, de Kenezieten, de Kadmonieten,20de Hethieten, de Ferezieten, de Refaïeten,21de Amorieten, de Kanaänieten, de Girgasieten en de Jebusieten.
Sarai en Abram (86) wachten niet meer op YeHoVaH, maar nemen het heft in eigen handen via Hagar en Ismaël wordt geboren
161Maar Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Nu had zij een Egyptische slavin, van wie de naam Hagar was.
Genesis 16
2Daarom zei Sarai tegen Abram: Zie toch, YeHoVaH heeft mijn baarmoeder gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Kom toch bij mijn slavin; misschien zal ik uit haar nageslacht krijgen. En Abram luisterde naar de stem van Sarai.
3Toen nam Sarai, de vrouw van Abram, Hagar, de Egyptische, haar slavin, nadat Abram tien jaar in het land Kanaän gewoond had, en gaf haar aan Abram, haar man, als vrouw voor hem.
4Hij kwam bij Hagar en zij werd zwanger. Toen zij nu zag dat zij zwanger geworden was, was haar meesteres in haar ogen verachtelijk.
5Toen zei Sarai tegen Abram: De verantwoordelijkheid voor het onrecht dat mij wordt aangedaan, ligt bij jou. Ik heb jou zelf mijn slavin in je schoot gegeven, maar nu zij ziet dat zij zwanger is geworden, ben ik in haar ogen verachtelijk. Laat YeHoVaH oordelen tussen mij en jou.
6En Abram zei tegen Sarai: Zie, jouw slavin is in jouw macht. Doe met haar wat goed is in jouw ogen. Toen vernederde Sarai haar, zodat zij bij haar wegvluchtte.
7De Engel van YeHoVaH vond haar bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur.
8En Hij zei: Hagar, slavin van Sarai! Waar komt u vandaan en waar gaat u heen? Zij zei: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai.
9Toen zei de Engel van YeHoVaH tegen haar: Keer terug naar uw meesteres, en onderwerp u aan haar gezag.
10Verder zei de Engel van YeHoVaH tegen haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden.
11Ook zei de Engel van YeHoVaH tegen haar: Zie, u bent zwanger; u zult een zoon baren en u moet hem de naam Ismaël geven, omdat YeHoVaH uw verdrukking gehoord heeft.
12En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.
13En zij gaf YeHoVaH, Die tot haar sprak, de naam: U bent de God Die naar mij omziet! Want zij zei: Heb ik hier dan Hem gezien Die naar mij omgezien heeft?
14Daarom gaf men die put de naam: de put Lachai-Roï; zie, hij ligt tussen Kades en Bered.
15Hagar baarde een zoon bij Abram, en Abram gaf zijn zoon, die Hagar gebaard had, de naam Ismaël.
16Abram was zesentachtig jaar oud, toen Hagar Ismaël bij Abram baarde.
YeHoVaH laat Abram (99) nogmaals de beloften weten en koppelt daaraan een nieuwe naam Abraham
1Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen YeHoVaH aan Abram en zei tegen hem: Ik ben God, de Almachtige!
Genesis 17:1-8
Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht.
2Ik zal Mijn verbond sluiten tussen Mij en u, en u uitermate talrijk maken.
3Toen wierp Abram zich met het gezicht ter aarde en God sprak met hem:
4Wat Mij betreft, zie, Mijn verbond is met u! U zult vader worden van een menigte volken.
5U zult niet meer Abram heten, maar uw naam zal Abraham zijn, want Ik zal u vader van een menigte van volken maken.
6Ik zal u uitermate vruchtbaar maken: Ik zal u tot volken maken en er zullen koningen uit u voortkomen.
7Ik zal Mijn verbond maken tussen Mij, u en uw nageslacht na u, al hun generaties door, tot een eeuwig verbond, om voor u tot een God te zijn, en voor uw nageslacht na u.
8Ik zal aan u en uw nageslacht na u het land waar u vreemdeling bent, heel het land Kanaän, als eeuwig bezit geven. Ik zal hun tot een God zijn.
YeHoVaH geeft Sarai (90) ook een nieuwe naam Sara en geeft aan dat de belofte van een zoon en het verbond via Sara zal gebeuren
15Verder zei God tegen Abraham: U moet uw vrouw Sarai niet meer Sarai noemen, maar haar naam zal Sara zijn.
Genesis 17:15-22
16Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen.
17Toen wierp Abraham zich met zijn gezicht ter aarde en lachte. Hij zei in zijn hart: Zal bij een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, die negentig jaar is, baren?
18En Abraham zei tegen God: Och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven!
19God zei: Integendeel, uw vrouw Sara zal u een zoon baren en u moet hem de naam Izak geven. Ik zal Mijn verbond met hem maken, tot een eeuwig verbond voor zijn nageslacht na hem.
20Wat Ismaël betreft, heb Ik u verhoord. Zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem uitermate talrijk maken: twaalf vorsten zal hij verwekken en Ik zal hem tot een groot volk maken.
21Mijn verbond echter zal Ik met Izak maken, de zoon die Sara u volgend jaar op deze vastgestelde tijd zal baren.
22Toen Hij geëindigd had met hem te spreken, voer God van Abraham op.
YeHoVaH bezoekt Abraham en Sara en belooft ze dat Sara over een jaar zal bevallen van een zoon
9Toen zeiden zij tegen hem: Waar is Sara, uw vrouw? Hij zei: Zie, zij is in de tent.
Genesis 18:9-15
10En Hij zei: Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen; en zie, dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben! Sara hoorde dat bij de ingang van de tent, die achter Hem was.
11Nu waren Abraham en Sara oud en op dagen gekomen; het ging Sara niet meer naar de wijze van de vrouwen.
12Daarom lachte Sara in zichzelf: Zal ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en ook mijn heer oud is?
13En YeHoVaH zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben?
14Zou er iets voor YeHoVaH te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben!
15Maar Sara ontkende het en zei: Ik heb niet gelachen; want zij was bevreesd. Maar Hij zei: Nee, u hebt wél gelachen.
De beloofde zoon Izak wordt geboren
1YehoVaH nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; YehoVaH deed bij Sara zoals Hij gesproken had.
Genesis 21:1-8
2Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had.
3Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam Izak.
4En Abraham besneed zijn zoon Izak, toen die acht dagen oud was, zoals God hem geboden had.
5Abraham was honderd jaar oud, toen zijn zoon Izak hem geboren werd.
6Sara zei: God heeft mij doen lachen; ieder die het hoort, zal met mij meelachen.
7Verder zei zij: Wie zou Abraham hebben durven zeggen: Sara heeft zonen de borst gegeven? Voorzeker, ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.
8Het kind werd groot en werd van de borst genomen. Op de dag dat Izak van de borst af was, richtte Abraham een grote maaltijd aan.
Ismaël bespot Izak en wordt onterfd met de goedkeuring van YeHoVaH
9En Sara zag dat de zoon die Hagar, de Egyptische, Abraham gebaard had, aan het spotlachen was.
Genesis 21:9-14
10Toen zei zij tegen Abraham: Jaag deze slavin en haar zoon weg, want de zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak, erven.
11Deze woorden waren volstrekt kwalijk in de ogen van Abraham, vanwege zijn zoon.
12Maar God zei tegen Abraham: Laat deze zaak met betrekking tot de jongen en uw slavin niet kwalijk zijn in uw ogen. Bij alles wat Sara u zegt, luister naar haar stem, want alleen het nageslacht van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.
13Maar Ik zal ook de zoon van deze slavin tot een volk maken, omdat hij uw nageslacht is.
14Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, nam brood en een zak met water, gaf die aan Hagar en legde die op haar schouder. Hij gaf haar ook het kind en stuurde haar weg. Zij ging op weg en dwaalde rond in de woestijn van Berseba.
‘Uw enige, die u liefhebt, Izak … offer hem als brandoffer…’
1En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
Genesis 22:1-19
2Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.
3Toen stond Abraham ’s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.
4Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte.
5Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.
6Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen.
7Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, hier ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?
8Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.
9En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout.
10Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.
11Maar de Engel van YeHoVaH riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.
12Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.
13Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.
14En Abraham gaf die plaats de naam: YeHoVaH zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van YeHoVaH zal erin voorzien worden.
15Daarna riep de Engel van YeHoVaH tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel.
16Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt YeHoVaH: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt,
17zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.
18En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.
19Daarna keerde Abraham terug naar zijn knechten. Zij stonden op en gingen samen naar Berseba. En Abraham bleef in Berseba wonen.
Sara sterft op 127 jarige leeftijd
1Sara leefde honderdzevenentwintig jaar; dat waren de levensjaren van Sara.
Genesis 23:1-2
2En Sara stierf in Kirjath-Arba – het tegenwoordige Hebron – in het land Kanaän. Abraham ging de tent in om rouw te bedrijven over Sara en haar te bewenen.
Abraham herhaalt zelf de belofte bij de opdracht aan zijn dienaar om en vrouw voor Izak te zoeken
6Abraham zei tegen hem: Wees op uw hoede dat u mijn zoon daar niet terugbrengt!
Genesis 24:6-8
7YeHoVaH, de God van de hemel, Die mij uit mijn familie en uit mijn geboorteland weggehaald heeft, Die tot mij gesproken heeft en Die mij gezworen heeft: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven – die God zal Zijn engel voor u uit sturen, opdat u voor mijn zoon daarvandaan een vrouw zult nemen.
8Maar als die vrouw u niet wil volgen, dan bent u vrij van deze eed aan mij; breng mijn zoon echter niet daarheen terug.
Izak trouwt Rebekka
61Rebekka en haar dienaressen stonden op, bestegen de kamelen en volgden de man. Zo nam die dienaar Rebekka mee en vertrok.
Genesis 24:61-67
62Izak kwam inmiddels uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland.
63Izak ging tegen het vallen van de avond naar buiten om te bidden in het veld. Hij sloeg zijn ogen op, en zag, en zie, er kwamen kamelen aan.
64Ook Rebekka sloeg haar ogen op en zag Izak; zij liet zich snel van de kameel glijden.
65Zij zei tegen de dienaar: Wie is die man die ons in het veld tegemoet komt lopen? De dienaar antwoordde: Dat is mijn heer. Toen pakte zij haar sluier en bedekte zich.
66De dienaar vertelde Izak al de dingen die hij gedaan had.
67Toen bracht Izak haar in de tent van zijn moeder Sara. En hij nam Rebekka en zij werd hem tot vrouw en hij had haar lief. Zo vond Izak troost na de dood van zijn moeder.
Abraham trouwt opnieuw en krijgt veel zonen, maar alleen Izak is zijn erfgenaam!
1Abraham nam weer een vrouw, van wie de naam Ketura was.
Genesis 25:1-6
2En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah.
3Joksan verwekte Sjeba en Dedan. De zonen van Dedan waren de Assurieten, de Letusieten en de Leümmieten.
4De zonen van Midian waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Zij allen waren zonen van Ketura.
5Abraham gaf alles wat hij had aan Izak,
6maar aan de zonen van de bijvrouwen die Abraham had, gaf Abraham geschenken. Hij stuurde hen, toen hij nog leefde, bij zijn zoon Izak vandaan in oostelijke richting, naar het Oosterland.
Abraham sterft op 175 jarige leeftijd
7Dit nu is het aantal jaren van het leven van Abraham dat hij geleefd heeft: honderdvijfenzeventig jaar.
Genesis 25:7-10
8Toen gaf Abraham de geest en stierf in goede ouderdom, oud en van het leven verzadigd, en hij werd met zijn voorgeslacht verenigd.
9Izak en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem in de grot van Machpela, die tegenover Mamre ligt, op de akker van Efron, de zoon van Zohar, de Hethiet,
10op het land dat Abraham van de Hethieten gekocht had. Daar werd Abraham begraven, en zijn vrouw Sara.
11Het gebeurde na de dood van Abraham dat God Izak, zijn zoon, zegende. En Izak ging bij de put Lachai-Roï wonen.
YeHoVaH herhaalt de belofte van het verbond aan Izak
2Toen verscheen YeHoVaH hem en zei: Trek niet naar Egypte, maar woon in het land dat Ik u noemen zal.
Genesis 26:2-5
3Verblijf als vreemdeling in dit land. Ik zal dan met u zijn en u zegenen, want aan u en uw nageslacht zal Ik al deze landen geven. Ik zal de eed gestand doen die Ik Abraham, uw vader, gezworen heb.
4Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,
5omdat Abraham Mijn stem gehoorzaamd heeft en Mijn voorschriften, Mijn geboden, Mijn verordeningen en Mijn wetten in acht genomen heeft.
YeHoVaH bemoedigt Izak opnieuw
24YeHoVaH verscheen hem in die nacht en zei: Ik ben de God van Abraham, uw vader. Wees niet bevreesd, want Ik ben met u; Ik zal u zegenen en uw nageslacht talrijk maken omwille van Abraham, Mijn dienaar.
Genesis 26:24
Samenvattend
Nou dat was een behoorlijke leesopdracht! Wel belangrijk om te begrijpen wat er aan de hand is met de zonen van Abram/Abraham. We weten uit deze lezing dus dat Abram/Abraham in eerste instantie, de eerste 86 jaar van zijn leven, geen nakomeling, geen zoon had. Toch was het de belofte van God dat hij nageslacht zou krijgen en dat heel de wereld daardoor gezegend zou worden. De belofte was er ook dat het nageslacht het land Kanaän zou beërven.
De belofte van YeHoVaH werd vaak herhaald en Abram en zijn onvruchtbare vrouw Sarai moesten een enorm geduld en geloof tonen in de woorden van YeHoVaH. Ze dachten YeHoVaH een handje te helpen door het zelf te regelen via Hagar en zou wordt Ismaël geboren. Echter, YeHoVaH is duidelijk dat het via een zoon van Sara zal gaan en niet via Ismaël. YeHoVaH is zo duidelijk dat Hij goedkeurt dat Ismaël niet erft met Izak de zoon die inderdaad uit de belofte is geboren. Abraham begrijpt dit zo goed aan het eind dat hij na de dood van Sara alle zonen die hem geboren worden bij een nieuwe vrouw Ketura ook niet laat meeërven met Izak. Hij stuurt ze weg met geschenken. Nu we dit allemaal weten en we gaan opnieuw de vermoedelijke tegenstrijdigheid onder de loep nemen. Dat is het helemaal niet vreemd dat Izak als een enig zoon gezien wordt. Dit is immers het perspectief van YeHoVaH op de zaak. YeHoVaH is met een groter verhaal bezig. Dat blijkt wel keer op keer uit het verbond, uit de belofte die Hij Abraham geeft. Abram en Sarai ontvangen hiervoor zelfs een nieuwe naam. Abraham en Sara. In beide namen klinkt de belofte ook door.
Abraham:
‘…U zult niet meer Abram heten, maar uw naam zal Abraham zijn, want Ik zal u vader van een menigte van volken maken.’ Genesis 17:5
Sara:
‘…haar naam zal Sara zijn. Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit háár een zoon geven; ja, Ik zal haar zo zegenen dat zij tot volken zal worden; er zullen koningen van volken uit haar voortkomen.’ Genesis 17:15b-16
In context begrijpen
Dus ondanks de misstappen van Abram en Sarai blijft God trouw aan Zijn eigen plannen. Er zal één zoon van belofte zijn en dat is Izak. Via die zoon zal de belofte van zegen voor de volken doorgaan. We hebben dit allemaal zelf gelezen in een zeer oud boek. Dit verhaal bestond al lang voor dat Jesjoea of Paulus op het toneel verschenen. We hebben ook gelezen van het offer van de enige dat Abraham moest doen. De zoon van de belofte moest geslacht worden! En toch gebeurd het niet, omdat YeHoVaH zelf ingrijpt en zelf voor een offer zorgt. We bedenken dit niet. Het staat allemaal al lang opgetekend. Nu kan je het zien als een mooi opzichzelfstaand verhaal, maar dan ontken je de rest van de Bijbel welke je in het gezicht staart. Nu zijn er vele thema’s die je zou kunnen onderzoeken. Wat is überhaupt dat offeren? Wat is dan die zogenaamde zegen voor de volken? Wat is die landbelofte? Waarom maar één zoon van belofte? Wat is geloven eigenlijk? Etc. etc. Het verhaal van Abraham volgt op de verhalen van andere aartsvaderen en gaat vooraf aan vele andere Bijbelse geschiedenissen. Zie je hoe onzinnig het is om enkele verzen uit hun context te trekken is om ze vervolgens met elkaar te vergelijken en dan zogenaamde tegenstrijdigheden te zien en het daarbij te laten?! Ik hoop dat je de onzinnigheid daarvan ziet.
Ik mag hopen dat je ziet dat de bijbel helemaal niet claimt dat Abraham maar één zoon had en dan een punt zet. Nee, natuurlijk niet. Het feit dat je de andere verzen kan aanhalen waaruit blijkt dat Abraham naast Izak nog meer zonen had, laat zien dat de teksten die spreken over ‘enige’ in context begrepen dienen te worden. Wat wil YeHoVaH communiceren? Daarvoor moet je natuurlijk de verzen rondom lezen en het hele verhaal va Abraham, Sara, Izak, Hagar, Ismaël, Ketura en haar zonen begrijpen.
Genesis 25:1-2 Abraham nam weer een vrouw, van wie de naam Ketura was. En zij baarde hem Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Suah.
En nog ff …die tekst over Ketura aanhalen alsof het in tegenspraak is met de teksten waarover de ‘enige’ gesproken wordt, is natuurlijk net zo onzinnig als twee brieven van iemand aanhalen, waarin de brief uit een vroege periode, wordt aangehaald waaruit blijkt dat iemand werkloos was, vergelijken met een brief uit een latere periode waarin de persoon in kwestie wel werk had en dan zeggen dat de aanhaling van brief één in tegenspraak is met de werkelijkheid, want zien maar wat er in de tweede brief staat. Ja, zonder context kan je alle kanten op. Erg jammer, dat mensen dit doen.
Dus we weten:
- YeHoVaH heeft een plan van zegen voor de volken
- YeHoVaH werkt aan dat plan via een belofte en verbond aan Abram/Abraham
- In dat plan is Izak de zoon van belofte
- Ismaël geldt wel als zoon van Abram maar is niet de zoon van de belofte
- Ismaël erft daarom niet met Izak
- YeHoVaH stelt Abraham op de proef door de zoon van de belofte (daar is er maar één van) van hem te eisen als brandoffer.
- Uit Abraham klinkt geloof: “God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon.” al ging Abraham daadwerkelijk Izak offeren!
- YeHoVaH zegt: ‘Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.‘
- YeHoVaH zorgt zelf voor een brandoffer
- Abraham laat zijn geloof en hoop ook doorklinken in de naam van de berg waar hij het offer had moeten brengen:
‘En Abraham gaf die plaats de naam: YeHoVaH zal erin voorzien. Daarom wordt heden ten dage gezegd: Op de berg van YeHoVaH zal erin voorzien worden.‘ - YeHoVaH bevestigt Zijn belofte/verbond aan Abraham omwille van Abrahams gehoorzaamheid:
‘En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent.’ - Alle zonen van Abraham door Ketura erven ook niet
- De belofte/verbond gaat via Izak
YeHoVaH bleef trouw aan Zijn plan!
Nu worden de teksten uit het Nieuwe Testament interessant. De volgende twee werden aangehaald:
Hebreeën 11:17
‘Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd.‘
Galaten 4:22
‘Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije.‘
Laten we ze meer in context lezen.
Hebreeën 11:8-19
8Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou.
Hebreeën 11:8-19
9Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte.
10Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Ontwerper en Bouwer is.
11Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had.
12Daarom zijn er zelfs uit één man en dat uit iemand wiens kracht al gestorven was, zovelen geboren als de sterren van de hemel in menigte en als het zand op het strand van de zee, dat niet te tellen is.
13Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren.
14Want wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een vaderland zoeken.
15En als zij aan het vaderland gedacht hadden vanwaaruit zij weggegaan waren, zouden zij gelegenheid gehad hebben om terug te keren.
16Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt.
17Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd.
18Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken.
19En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug.
De hele context gaat over geloof en belofte. Laten we ook vers 18 op ons inwerken. De schrijver van de Hebreeënbrief (ik denk Paulus) laat duidelijk zien dat hij begreep dat als we praten over het Nageslacht van Abraham dan wordt alleen Izak bedoeld. Immers, God heeft dat zelf gezegd: ‘Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.’ Kortom, vanuit dat perspectief waar een geestelijke boodschap van YeHoVaH achter zit is Izak als een enig geborene. Immers, als Izak geofferd was geweest, zou heel de belofte van God in het gevaar zijn gekomen, tenminste vanuit ons perspectief. Abraham echter, vertrouwde YeHoVaH. Dat wordt dan ook begrepen als de schrijver zegt in vers 18-19: ‘Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug.’
Galaten 4:21-31
21Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet?
Galaten 4:21-31
22Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije.
23Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte.
24Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar.
25Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is.
26Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.
27Want er staat geschreven: Wees vrolijk, onvruchtbare, die niet baart, breek uit in gejuich en roep, u die geen barensnood kent, want de kinderen van de eenzame zijn veel talrijker dan die van haar die de man heeft.
28Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak.
29Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu.
30Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije.
31Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.
Met Galaten 4 gaan we nog meer begrijpen dat YeHoVaH bezig was met een verlossingsplan voor heel de mensheid. We moeten de historische gebeurtenissen in het leven van Abraham, Sara, Hagar, Ismaël en Izak dan ook met geestelijke ogen begrijpen. Zie maar … in vers 24 spreekt Paulus erover dat ‘deze dingen een zinnebeeldige betekenis’ hebben. We zien dat zelf het ‘heft in eigen handen’ nemen (wat resulteerde in de geboorte van Ismaël) door YeHoVaH gebruikt wordt om ons iets geestelijks uit te leggen. Als je de hele brief aan de Galaten leest, zal je zien dat het over redding gaat en hoe we dat bereiken. De discussie is of mensen eerst iets moeten doen om gered te worden. De besnijdenis zou dan onderdeel zijn van een weg tot behoud. Zie vers 21 ‘Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet?‘ Paulus legt ons uit dat dat niet kan. We kunnen geen redding bewerkstelligen door ‘het heft in eigen handen te nemen’ via de wet behouden willen worden. We moeten kinderen van belofte worden. Met andere woorden, we verwachten het van de Zoon van de Belofte. Gods eniggeboren Zoon Jesjoea. Ook het deel uit de Galatenbrief hierboven gaat over ‘geboren’ worden. Er wordt gesproken over geboren naar het vlees en geboren door de belofte. In het evangelie naar Johannes staat het zo:
12Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
Johannes 1:12-14
13die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
14En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.
Ismaël is een zinnebeeld van geboren worden door het vlees. Immers, Abraham en Sara namen het heft in eigen handen. Maar het resultaat was geen kind van belofte maar twee weggestuurde mensen uit een gezin die niet erven. Ook wij kunnen proberen in het gezin van God te komen door het heft in eigen handen te nemen. Het resultaat zal negatief zijn. Uit ons vlees, zal veroordeling volgen en verbanning. Beter is het je geloof te stellen in YeHoVaH die een Lam heeft verzorgd in Jesjoea, de Zoon van belofte. Overweeg eens zoals Abraham deed dat YeHoVaH bij machte was ‘hem zelfs uit de doden op te wekken.‘ Het hoeft gelukkig niet bij een overweging te blijven. YeHoVaH heeft het gedaan! Zijn Eniggeboren Zoon stierf en stond op uit de dood!
3Zo waren ook wij, toen wij nog onmondige kinderen waren, als slaven onderworpen aan de grondbeginselen van de wereld.
Galaten 4:3-7
4Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet,
5om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen.
6Nu, omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van Zijn Zoon uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader!
7Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.
29De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!
Johannes 1:29
In context hoort Galaten 3 hierbij. Ik realiseer me dat het veel is, maar zo begrijpen we misschien wel dat de geschiedenis van Abraham en zijn ‘enige’ niet losstaat van het evanglie van Jesjoea! Wil je meer weten, heb je vragen, schroom niet, contact op te nemen.
31O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was?
2Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?
3Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?
4Hebt u tevergeefs zoveel geleden? Als het toch eens tevergeefs was!
5Hij dan Die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof?
6Zoals Abraham God geloofde en het hem tot gerechtigheid werd gerekend.
7Begrijp dan toch dat zij die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn.
8En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.
9Daarom worden zij die uit het geloof zijn, gezegend samen met de gelovige Abraham.
10Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen.
11En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven.
12Maar voor de wet is het niet: uit geloof, maar: De mens die deze dingen doet, zal daardoor leven.De zegen van Abraham door het geloof in Christus
13Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven:
Vervloekt is ieder die aan een hout hangt,
14opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de heidenen zou komen, en opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.
15Broeders, ik spreek op menselijke wijze: Zelfs een verbond van mensen dat rechtsgeldig is geworden, stelt niemand terzijde of voegt daar iets aan toe.
16Welnu, zo zijn de beloften aan Abraham en aan zijn nageslacht gedaan. Hij zegt niet: En aan de nageslachten, alsof er sprake zou zijn van velen; maar van één: En aan uw Nageslacht; dat is Christus.
17Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen.
18Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken.De wet onze leermeester tot Christus
19Waartoe dient dan de wet? Zij is eraan toegevoegd omwille van de overtredingen, totdat het Nageslacht zou gekomen zijn aan Wie het beloofd was; en zij is
Galaten 3
door engelen in de hand van de middelaar beschikt.
20En de middelaar is niet middelaar van één partij, maar God is één.
21Is dan de wet in strijd met de beloften van God? Volstrekt niet! Want als er een wet gegeven was die in staat was levend te maken, dan zou de gerechtigheid werkelijk uit de wet zijn.
22Maar de Schrift heeft alles onder de zonde opgesloten, opdat de belofte aan de gelovigen gegeven zou worden door het geloof in Jezus Christus.
23Voordat het geloof echter kwam, werden wij door de wet bewaakt, als gevangenen opgesloten, totdat het geloof geopenbaard zou worden.
24Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.
25Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester.
26Want u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus.
27Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed.
28Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw;
want allen bent u één in Christus Jezus.
29En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.